Bach: Trauerode, BWV 198 - Sweelinck Barokorkest en zangers van het Conservatorium van Amsterdam o.l.v. Rémy Baudet.

  • 28 oktober 2016 - 17:00

  • Lutherse Kerk Den Haag

  • Slider bov 15 16

Beschrijving

 

Johann Sebastian Bach (1685 - 1750):

Mein Herze schwimmt im Blut (BWV 199)
 

Johann Sebastian Bach (1685 - 1750)

Lass, Fürstin, Lass noch einen Strahl (BWV 198)
 

“In een plechtige optocht, terwijl de kerkklokken luidden, gingen de stedelijke hoogwaardigheids-bekleders, de rector en de hoogleraren van de universiteit de Paulinerkirche binnen”. Het is Leipzig op 17 oktober 1727, de dag waarop vertegenwoordigers van stad en universiteit bijeenkwamen voor een gedenkdienst na het overlijden van Christiane Eberhardine, keurvorstin van Saksen en koningin van Polen. Deze belangstelling had zij te danken aan de bijzondere verering die zij genoot in het Lutherse Saksen, omdat zij niet was meegegaan met haar echtgenoot August de Sterke in zijn overgang naar het katholicisme, ter verkrijging van de Poolse kroon. De stad Leipzig vertrouwde de organisatie van het muzikale aandeel toe aan een student, die de dichter Gottsched vroeg om een tekst en Bach als componist. Het resultaat werd Lass, Fürstin, Lass noch einen Strahl (BWV 198), ook bekend als de Trauerode. De indeling van de tekst in acht coupletten vroeg om een enkele aanpassing, maar het barokke taalgebruik sluit prachtig aan bij de luister van de grote bezetting voor vier solisten, koor en het rijke instrumentarium van het orkest, met twee binnen de hofcultuur geliefde instrumenten: viola da gamba en theorbe (basluit). Bach kende deze luister door zijn contacten met het hof in Dresden.


De wereldlijke Trauerode heeft dezelfde tweedeling als Bachs kerkcantates. Vormden in de zondagdienst de twee delen een muzikale omlijsting van de preek, in de gedenkdienst werd het eerste deel uitgevoerd vóór de gedenkrede, het tweede daarna. De tekst van het eerste deel staat stil bij het verdriet in Leipzig, het tweede bij de persoonlijkheid van de vorstin. Het verheven karakter van deze teksten wordt in de recitatieven onderstreept door de begeleiding van een strijkersgroep met houtblazers; de drie aria’s maken een solistisch gebruik van deze instrumenten. De volle bezetting van koor en orkest in de drie koren markeren de tweedelige vorm door hun geheel eigen karakter: het openingskoor is rijk aan coloraturen en wordt afwisselend omspeeld door de verschillende instrumentengroepen, het koor als afsluiting van het eerste deel heeft de strakke opzet van een fuga, onderbroken door een tussenspel. Het slotkoor heeft de opgewekte sfeer van een meerstemmig danslied op het ritme van de gigue. Met grote nadruk prijzen de stemmen hier unisono de overleden vorstin: Sie ist der Tugend Eigentum, der Untertanen Lust und Ruhm, der Königinnen Preis gewesen. Bach was zich bewust van de kwaliteit van deze koren: openings- en slotkoor gebruikte hij vier jaar later (1731) weer in de Markuspassion.

Groot is het contrast met Bachs cantate Mein Herze schwimmt im Blut (BWV 199) - niet met de volle bezetting zoals hij die hij later in Leipzig tot zijn beschikking had, maar een kerkcantate uit het begin van zijn loopbaan in Weimar in 1713, een jaar vóór de afspraak met de hertog om elke vier weken een cantate te leveren. In de periode in Arnstadt en de eerste zes jaar in Weimar was Bach voornamelijk in dienst als organist, met de vrijheid op eigen initiatief cantates te componeren. Met hun gevarieerde inhoud hoopte hij op meer opdrachten door het kerkelijk jaar, voor een beginnend organist een welkome aanvulling op diens bescheiden inkomen. Er waren wel enkele beperkingen: hij kon geen beroep doen op de hofdichter Salomon Franck, en gebruikte daarom teksten uit een bundel van Georg Christian Lehms in Darmstadt. Ook de bezetting was beperkt: één solostem: een falsetzanger met het bereik van een sopraan, een klein ensemble en geen koor. Dit laatste loste Bach op door de sopraan het gewoonlijk vierstemmig gecomponeerde koraal solo te laten zingen. Bijzondere allure krijgt het werk door de strijkersakkoorden in de recitatieven en de inzet van een hobo in de aria's. De organist Bach is duidelijk aanwezig in het koraal: met de omspeling door de altviool heeft het de opzet van een koraalbewerking en doet daardoor denken aan het in dezelfde tijd gecomponeerde Orgelbüchlein.
 

©Stichting Musica Antica da Camera, Dick van den Hul

 


Uitvoerenden

Sweelinck Barokorkest en zangers van het Conservatorium van Amsterdam o.l.v. Rémy Baudet.


Programma

Kaarten

€ 12,50 p.p.

studenten onder de 27 jr en CJP gratis toegang

kaarten uitsluitend aan de zaal vanaf 16.15 uur